Laatst bijgewerkt op 18 december 2023 door Fiverr Vijfrr
Onze dagelijkse bijbellezing vandaag is uit het boek 2 Chronicles 9: 1-31 en 2 Chronicles 10: 1-19. Lees en wees gezegend.
Dagelijkse bijbellezing vandaag
ABONNEER NU
2 Kronieken 9: 1-31:
1 En toen de koningin van Sheba hoorde van de roem van Salomo, kwam zij om Salomo te bewijzen met harde vragen in Jeruzalem, met een zeer groot gezelschap, en kamelen die specerijen, en goud in overvloed, en kostbare stenen: en toen ze was kwam tot Salomo, zij sprak met hem over alles wat in haar hart was. 2 En Salomo vertelde haar al haar vragen: en er was niets verborgen voor Salomo dat hij haar niet vertelde. 3 En toen de koningin van Sheba de wijsheid van Salomo had gezien, en het huis dat hij had gebouwd, 4 En het vlees van zijn tafel, en de vergadering van zijn dienaren, en de aanwezigheid van zijn dienaren, en hun kleding; zijn schenkers ook, en hun kleding; en zijn opgang waardoor hij het huis van de Heer inging; er was geen geest meer in haar. 5 En zij zei tot de koning: het was een waar verslag dat ik in mijn eigen land hoorde van uw daden en van uw wijsheid. 6 Maar ik geloofde hun woorden niet totdat ik kwam, en mijn ogen het hadden gezien: en, zie, de ene helft van de grootheid van uw wijsheid is mij niet verteld: want gij overtreft de roem die ik hoorde. 7 Gelukkig zijn uw mannen, en gelukkig zijn deze uw dienaren, die voortdurend voor u staan en uw wijsheid horen. 8 Gezegend zij de Heer, uw God, die u behaagde om u op zijn troon te zetten, om koning te zijn voor de Heer, uw God: omdat uw God Israël liefhad, om hen voor eeuwig te vestigen, daarom heeft hij u tot koning over hen gemaakt om te doen oordeel en gerechtigheid. 9 En zij gaf de koning honderd en twintig talenten goud, en specerijen grote overvloed, en kostelijke stenen; er was ook geen kruid dat de koningin van Sheba koning Salomo gaf. 10 En de knechten van Huram, en de knechten van Salomo, die goud van Ophir brachten, brachten algombomen en edelstenen. 11 En de koning maakte van de algenbomen terrassen tot het huis van de Heer, en tot het paleis van de koning, en harpen en psalterieën voor zangers: en zoiets was er eerder in het land Juda. 12 En de koning Salomo gaf de koningin van Sheba al haar begeerte, wat zij ook vroeg, naast hetgeen zij de koning had gebracht. Dus draaide ze zich om en ging naar haar eigen land, zij en haar dienaren. 13 Nu was het gewicht van goud, dat in een jaar tot Salomo kwam, zeshonderd en zestig en zes talenten goud; 14 Afgezien van wat kapers en kooplieden brachten. En alle koningen van Arabië en gouverneurs van het land brachten goud en zilver naar Salomo. 15 En de koning Salomo stelde tweehonderd doelen van geslagen goud vast: zeshonderd sikkels geslagen goud gingen naar één doel. 16 En driehonderd schilden maakten hij van geslagen goud; driehonderd sikkelen goud gingen naar één schild. En de koning legde ze in het huis van het bos van Libanon. 17 Bovendien maakte de koning een grote troon van ivoor en bedekte deze met zuiver goud. 18 En er waren zes treden naar de troon, met een voetbank van goud, die aan de troon waren bevestigd en aan weerszijden van de zitplaats blijven, en twee leeuwen bij de steunen staan: 19 En twaalf leeuwen stonden daar aan de ene kant kant en anderzijds op de zes stappen. Zoiets was er in geen enkel koninkrijk gemaakt. 20 En alle drinkbekers van koning Salomo waren van goud, en alle vaten van het huis van het woud van Libanon waren van zuiver goud: geen was van zilver; er werd niets in rekening gebracht in de dagen van Salomo. 21 Want de schepen van de koning gingen naar Tarsis met de dienaren van Huram: eens in de drie jaar kwamen de schepen van Tarsis met goud en zilver, ivoor en apen en pauwen. 22 En de koning Salomo passeerde alle koningen van de aarde in rijkdom en wijsheid. 23 En alle koningen der aarde zochten de tegenwoordigheid van Salomo om zijn wijsheid te horen, die God in zijn hart had gelegd. 24 En zij brachten een ieder zijn geschenk, zilveren vaten, en gouden vaten, en klederen, harnas en specerijen, paarden en muilezels, elk jaar een koers. 25 En Salomo had vierduizend paardenboxen en strijdwagens en twaalfduizend ruiters; die hij schonk in de strijdwagensteden, en met de koning in Jeruzalem. 26 En hij regeerde over alle koningen, van de rivier tot aan het land van de Filistijnen, en tot aan de grens van Egypte. 27 En de koning maakte zilver in Jeruzalem als stenen, en cederbomen maakte hij als de gewone bomen die in de lage vlakten in overvloed zijn. 28 En zij brachten tot Salomo paarden uit Egypte, en uit alle landen. 29 Het overige nu der geschiedenissen van Salomo, eerste en laatste, is dat niet geschreven in het boek Nathan, de profeet, en in de profetie van Ahia, de Siloniet, en in de visioenen van Iddo, de ziener tegen Jerobeam, de zoon van Nebat? 30 En Salomo regeerde veertig jaar over heel Israël in Jeruzalem.
2 Kronieken 10: 1-19:
1 En Rehabeam ging naar Sichem; want naar Sichem was het ganse Israel gekomen om hem koning te maken. 2 En het geschiedde, toen Jerobeam, de zoon van Nebat, die in Egypte was, waar hij gevlucht was voor de aangezicht van de koning Salomo, het hoorde, dat Jerobeam uit Egypte terugkeerde. 3 En zij zonden en riepen hem. Dus Jerobeam en heel Israël kwamen en spraken tot Rehabeam, zeggende: 4 Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt; verzacht u daarom enigszins de zware dienstbaarheid van uw vader en zijn zware juk dat hij ons opdroeg, en wij zullen u dienen. 5 En hij zeide tot hen: Komt na drie dagen weder tot mij. En de mensen vertrokken. 6 En de koning Rehabeam nam raad met de oude mannen die vóór zijn vader Salomo hadden gestaan toen hij nog leefde, zeggende: Welke raad geeft u mij om dit volk antwoord te geven? 7 En zij spraken tot hem en zeiden: "Als u vriendelijk bent voor dit volk en hen behaagt en goede woorden tot hen spreekt, zullen zij voor altijd uw dienaren zijn." 8 Maar hij verliet de raad die de oude mannen hem gaven en nam raad met de jonge mannen die met hem waren grootgebracht, die voor hem stonden. 9 En hij zeide tot hen: Welk advies geeft u, dat wij dit volk antwoorden, dat tot mij gesproken heeft, zeggende: Iets het juk verlichten, dat uw vader ons gedaan heeft? 10 En de jongelingen, die met hem grootgebracht waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij de mensen antwoorden, die tot u spraken, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maakt het ons iets lichter; aldus zult gij tot hen zeggen: Mijn pink zal dikker zijn dan de lendenen van mijn vader. 11 Want terwijl mijn vader u een zwaar juk opzette, zal ik u meer juk geven: mijn vader kastijdt u met zwepen, maar ik zal u kastijden met schorpioenen. 12 Alzo kwamen Jerobeam en al het volk naar Rehabeam op de derde dag, terwijl de koning zei: Kom op de derde dag tot mij terug. 13 En de koning antwoordde hen ruw; en koning Rehabeam verliet de raad van de oude mannen, 14 en beantwoordde hun na het advies van de jonge mannen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal daaraan toevoegen: mijn vader heeft u met zwepen gekastijd, maar ik zal u kastijden met schorpioenen. 15 Dus de koning luisterde niet naar het volk: want de oorzaak was van God, opdat de Heer zijn woord zou uitvoeren, dat hij door de hand van Ahia, de Siloniet, sprak tot Jerobeam, de zoon van Nebat. 16 En toen gans Israël zag, dat de koning niet naar hen wilde horen, antwoordde het volk de koning, zeggende: Welk deel hebben wij in David? en wij hebben geen erfdeel in de zoon van Isaï: een ieder naar uw tenten, o Israël; en nu, David, zorg voor uw eigen huis. Dus ging heel Israël naar hun tenten. 17 Maar over de kinderen Israëls die in de steden van Juda woonden, regeerde Rehabeam over hen. 18 Toen zond de koning Rehabeam Hadoram, die over de schatting was; en de kinderen Israëls stenigden hem met stenen, dat hij stierf. Maar koning Rehabeam maakte vaart om hem naar zijn strijdwagen te brengen, om naar Jeruzalem te vluchten.
ABONNEER NU